
- Lees het proefschrift
Etiology, diagnosis and arthroscopic treatment of the anterior ankle impingement syndrome
J.L. (Hans) Tol
Universiteit van Amsterdam, 2003
et anterieur enkel impingement syndroom (footballer’s ankle) is een oorzaak van chronische enkelklachten bij (top)sporters. In dit proefschrift werd de etiologie, diagnosemethode en arthroscopische behandeling van deze klacht onderzocht.
Een kadaver- en veldstudie onderschreven niet de vroegere hypothese dat repeterende tractie aan het gewrichtskapsel een oorzaak zou zijn. Wel was er een correlatie met de schietbeweging en plaats van de voetbal op de voet, waarmee de hypothese wordt ondersteund dat de osteofytvorming het gevolg is van repeterende (micro)traumata.
In het tweede deel van het proefschrift wordt onderzoek gedaan naar röntgenopnamen bij zowel kadavers als sporters. De conclusie van dit onderzoek was dat de combinatie van laterale röntgenopnamen en een AnteroMediale Impingement röntgenopname het betrouwbaarste is.
Tenslotte worden twee prospectieve klinische trials beschreven van de behandeling van het syndroom door middel van een arthroscopische behandeling en het effect na twee en na 5 – 8 jaar. Patiënten zonder gewrichtsspleetversmalling en minder dan twee jaar pijn voorafgaand aan de behandeling hadden de beste prognose. Bij patiënten met een gewrichtsspleetsversmalling werd echter geen toename van de gewrichtsspleetsversmalling gezien. In tweederde van de gevallen trad opnieuw osteofytvorming op, echter de tevredenheid van de patiënten bleef hetzelfde. - Lees het proefschrift
Androgenic-anabolic steroid use in strength athlethes; effects on body compensition and cardiovasculair system
L.M.G. (Fred) Hartgens
Universiteit Maastricht, 2001
In dit proefschrift werden de effecten van het gebruik van androgene-anabole steroïden (AAS) op lichaamssamenstelling en het hart- en vaatstelsel onderzocht bij krachtsporters . Hiertoe werden twee studies verricht. In studie 1 werden 16 krachtsporters onderzocht in een dubbelblinde placebogecontroleerde studie die gedurende 8 weken 200 mg nandrolon decanoaat of placebo intramusculair kregen toegediend. In studie 2 werden 35 krachtsporters gevolgd die zelf een “cocktail” van verschillende AAS in zeer hoge (supratherapeutische) doseringen hadden samengesteld, zowel gedurende kortdurend (8 weken) als ook na langduriger (12-16 weken) gebruik van deze middelen. Zij werden vergeleken met krachtsporters die zonder ondersteuning van dopinggeduide middelen trainden.
De resultaten toonden dat het gebruik van hoge doseringen AAS gedurende 8 weken tot meer toename van het lichaamsgewicht en de vetvrije massa leidde dan lage doseringen, terwijl ook de grootte van de spiervezels met circa 12% toenam. Tevens bleek dat langduriger (12-16 weken) gebruik van AAS niet tot grotere effecten op de lichaamssamenstelling leidde dan kortdurend (8 weken) gebruik. Nandrolon decanoaat als monotherapie had geen effect op de spiervezelgrootte.
AAS hadden geen effect op echocardiografisch bepaalde hartgrootte en –functie, onafhankelijk van de doseringen en van het soort middelen die toegediend werden. Wel leidde toediening van hogere doseringen AAS tot ernstige verstoring van de vetstatus (o.a. cholesterol) in het bloed, hetgeen een verhoogd atherogeen risico inhoudt. Bij de personen die langduriger AAS gebruikten waren deze bijwerkingen ernstiger en na stoppen van AAS gebruik duurde het herstel van de ontregelde vetstatus langer dan bij kortdurende toediening. - Lees het proefschrift
The lactate and ventilatory response to exercise in endurance athletes
A.R. (Adwin) Hoogeveen
Universiteit Maastricht, 2001
Lactaat kan in potentie veel bijdragen aan het geven van trainingsadviezen voor topsporters. Tot nu toe ontbrak het echter aan duidelijke definities en interpretaties. In dit proefschrift wordt een overzicht gegeven van de relatie tussen lactaat en de ventilatoire respons, waarbij de theorie wordt getoetst aan de praktijk.
Bij competitie- en elite wielrenners werd het lactaat bepaald, de ventilatoire respons gemeten en werd de VO2-kinetiek in kaart gebracht. Hierbij werd geconcludeerd dat een enkele lactaatmeting onvoldoende is en de ventilatoire respons een beter beeld geeft van het prestatievermogen. Daarnaast was de snelle zuurstofopname bij het starten van een blokbelasting tekenend voor een goede duurconditie. Bij sporters in wedstrijdvorm kan er zelfs sprake zijn van een zogenaamde O2-overshoot. Verder wordt er een relatie gevonden tussen het grote aantal trainingsjaren en een toegenomen efficiëntie van de duurinspanning, met minder zuurstofopname en kooldioxideafgifte als gevolg.
Functional vascular problems in the iliac arteries in endurance athletes. A new concept to explain flow limitations: diagnosis and treatment.
G. (Goof) Schep
Universiteit Utrecht, 2001
In dit proefschrift wordt het fenomeen van vaatafklemming bij sporters onderzocht naar aanleiding van een wielrenner met onverklaarde claudicatio klachten. Het proefschrift bespreekt de diagnose, pathologie en behandeling.
Naar aanleiding van een case-serie werd onderzocht wat de meest ideale combinatie van diagnostische tests is. Hierbij werd ook gebruik gemaakt van een vergelijking met een controlegroep sporters zonder klachten. Met name gespecialiseerd Echo-doppler onderzoek en de enkel – arm bloeddruk na een inspanningstest was het meest sensitief. MRA toonde een afknikking van de gemeenschappelijke bekkenslagader beter aan dan Echo-doppler, terwijl Echo-doppler bij de beentak het meest efficiënt was.
De pathologie bleek te bestaan uit een afknikking van de bekkenslagader door een fixatie via een zijtakje aan de heupbuikspier, door verbindweefseling ter plaatse of, zelden, door een te lange slagader.
Naast de mogelijkheid van vaatreconstructie, werd ook gekeken naar een alternatieve behandeling door het opheffen van de fixatie door het losmaken van de gemeenschappelijke bekkenslagader en de beentak. Bij 20 van de 23 patiënten werd post-operatief zowel een subjectieve als objectieve verbetering gevonden. De conclusie van het proefschrift is dat functionele vaatafklemming vaak (te) laat wordt herkend, maar mits herkend goed behandelbaar is.The athlete’s heart; a physiological or a pathological phenomenon?
B.M. (Babette) Pluim
Rijksuniversiteit Leiden, 1998
Naar aanleiding van de onrust over het sporthart werd in dit proefschrift de verschillen tussen het pathologisch vergrote hart en het vergrote hart van een sporter, alsmede de verschillen tussen kracht- en duursporters onderzocht. Hierbij werd gebruik gemaakt van magnetische resonantie imaging (MRI) en spectroscopie (MRS), 2-dimensionale echocardiografische oppervlakte- lengte methoden en één dimensionale M-mode echocardiografie.
Bij het opmeten van het hart bleek dat van de echografische methodes, de methode volgens de American Society of Echocardiography het nauwkeurigste was. MRI en MRS lieten zien dat er sprake was van linker ventrikelhypertrofie, echter zonder pathologische veranderingen in vorm, functie of hoog-energetisch fosfaat metabolisme. Er werd geen relatie gevonden tussen de mate van hypertrofie en hartritme variabiliteit. Duursporters hebben doorgaans een groter hart, terwijl krachtsporters een dikker hart hebben. Het verschil is echter niet zo groot dat een atleet op basis hiervan als duur- of krachtsporter geclassificeerd kan worden.
De conclusie van het proefschrift is dat het sporthart vooral een fysiologisch fenomeen en geen duidelijk pathologisch fenomeen is. Men zal echter wel alert moeten zijn op uitzonderlijke gevallen van linker ventrikelhypertrofie en ECG-afwijkingen.The epidemiology of soccer injuries in a new perspective
H. Inklaar
Universiteit Utrecht, 1995
Voetbal is in Nederland de meest populaire tak van sport. Dit heeft als gevolg dat blessurepreventie bij deze sport sterk in de belangstelling staat. In dit proefschrift werd onderzocht wat begin jaren negentig in de literatuur bekend was over de incidentie, etiologie en preventie van blessures. Vervolgens werd onderzocht welke factoren bepalend zijn voor het krijgen van een blessure.
Het onderzoek werd verricht bij twee amateurvoetbalverenigingen. Aangetoond werd dat de kans op een blessure het sterkst afhankelijk was van het spelniveau van het team waarin de voetballer speelt. Ook de ernst en de vorm van de blessure waren aan het spelniveau gerelateerd.
In vervolg hierop werd onderzocht welke blessures bij de sportmedische afdeling van de KNVB werden gepresenteerd. Uit dit onderzoek bleek dat knie- en enkeldistorsies en tendopathieën van de bovenbeenmusculatuur het meest problematisch zijn. Hoe spelers uiteindelijk met blessures omgingen was afhankelijk van het belang en het karakter van de wedstrijd.
De conclusie van het proefschrift was dat vooral bewustwording van spelers en trainers ten aanzien van sportief gedrag en spelregelkennis prioriteit heeft als primaire preventie van blessures.- Lees het proefschrift
Photoelectric plethysmography and the behavior of the peripheral circulation during anaesthesia
J.A. Nijboer
Rijksuniversiteit Groningen, 1993
Fotoelektrische plethysmografie (f.e.p.) is een methode om bloedpulsaties in het vaatbed van de huid te registreren. De methode houdt in dat licht wordt uitgezonden naar een weefsel en dat het gereflecteerde en/of het doorvallende licht wordt opgevangen door een detectorcel, wat respectievelijk de reflectie en transmissie methode oplevert.
De hoeveelheid gedetecteerd licht, die wordt omgezet in een voltage, hangt af van de optische eigenschappen van het weefsel en varieert met de wisselende hoeveelheid bloed in het weefsel, dat op zich veel licht absorbeert. Deze variaties zijn slechts klein t.o.v. de totale hoeveelheid opgevangen licht. Ze kunnen echter apart worden versterkt en geregistreerd, zodat ze het plethysmogram opleveren. Hierin zijn hartsynchrone pulsaties te onderscheiden die van groot klinisch belang zijn voor de bewaking van de circulatie omdat een afname van hun tophoogte (amplitude) een vroegtijdige waarschuwing voor een dreigende verstoring van de algemene circulatie van de patiënt kan betekenen.
Er wordt in het proefschrift o.a. ingegaan op de voor- en nadelen van deze bewakingsmethode (hoofdstuk 1), fundamentele aspecten van f.e.p. (hoofdstuk 2), waarom er bij patiënten soms een omgekeerd reflectieplethysmogram wordt gevonden (hoofdstuk 3), piek-detector voor het meten van hartsynchrone pulsaties apart en continu (hoofdstuk 4), meetapparatuur (hoofdstuk 5), relatie tussen f.e.p. en volume pulsaties gedurende anesthesie (hoofstuk 6), klinische toepassing van f.e.p. als bewakingsmethode tijdens anesthesie hoofdstuk 7 en 8). Sports injuries in youth; etiology and prevention
F.J.G. (Frank) Backx
Universiteit Utrecht, 1991
Dit proefschrift presenteert en bespreekt observationeel en experimenteel onderzoek met betrekking tot ontstaan en preventie van sportblessures bij jeugdigen.
Het beschrijvende, epidemiologische onderzoek bestaat uit een transversaal onderzoek bij 7648 leerlingen van 8 tot 17 jaar en een longitudinaal onderzoek bij een representatieve groep uit deze populatie. Retrospectief werd over een periode van 6 weken een incidentie van 10,6 per 100 leerlingen gemeten, waarvan 31% leidde tot consultatie van een arts, 36% resulteerde in verzuim van lessen lichamelijke opvoeding en 6% verzuim van minstens een hele schooldag veroorzaakte. Middels longitudinaal onderzoek bij een representatieve subgroep blijkt dat zaalsporten, contactsporten en sporten met veelvuldig springen alsmede jeugdigen die zeer frequent sporten een verhoogde blessurekans geven.
Een experimenteel onderzoek bij 471 leerlingen van 12 tot 18 jaar, waarbij gedurende 4 maanden praktische en theoretische vaardigheden werden aangeleerd tijdens lessen biologie en lichamelijke opvoeding, gaf een verbetering van kennis omtrent blessurepreventie. Tevens bleek deze verbetering in kennis een – weliswaar geringe – verbetering van attitude en blessure-incidentie te bewerkstelligen. Naar aanleiding van deze onderzoeken wordt gepleit voor een meersporenbeleid via scholen, media en sportverenigingen. Daarnaast wordt aanbevolen meer aandacht te hebben voor technische en organisatorische maatregelen. De conclusie van het proefschrift is dat verplicht gebruik van beschermende maatregelen en spelregelwijzigingen vermoedelijk meer effect hebben dan voorlichting en opvoeding aangaande blessurepreventie.
- Lees het proefschrift
Dynamic exercise in human pregnancy
M.B. (Marieke) van Doorn
Erasmus Universiteit Rotterdam, 1991
Tot begin jaren negentig werden zwangere vrouwen geadviseerd terughoudend te zijn met sportbeoefening. Het effect van inspanning op de zwangerschap was tot dusver alleen op proefdieren onderzocht. In dit proefschrift wordt een onderzoek beschreven naar de fysiologische aanpassing van gezonde vrouwen met een ongecompliceerd verlopende zwangerschap op maximale inspanningstesten op de loopband en op de fiets tijdens de 16e, de 25e en de 35e week van de zwangerschap en 7 weken na de bevalling.
De resultaten lieten zien dat zwangerschap geen duidelijk effect heeft op het maximale vermogen. De maximale zuurstofopname en de maximale hartfrequentie veranderen niet of nauwelijks en de tijdens de zwangerschap bestaande hyperventilatie blijft tijdens maximale inspanning bestaan. Het moederlijke inspannings-ECG werd niet beïnvloed door de zwangerschap. De bloeddrukwaarden in rust waren bij 16 en 25 weken zwangerschap iets lager dan in het derde trimester en na de bevalling. De bloeddrukrespons op inspanning werd niet door de zwangerschap veranderd. Maximale inspanning verhoogde de foetale hartfrequentie 4 slagen per minuut, waarschijnlijk door de verhoogde lichaamstemperatuur, het patroon bleef echter onveranderd. Na maximale inspanning was de contractiliteit van de uterus licht verhoogd zonder dat er echte weeën ontstonden.
De conclusie van het proefschrift was dat inspanning tijdens de zwangerschap niet schadelijk is voor de gezonde moeder en foetus. De ontwikkeling van een selectiemethode in het periodiek preventief sportmedisch onderzoek
G.C. van Enst
Universiteit van Amsterdam, 1990
In de zeventiger jaren was er sprake van een toenemend aantal verplichte sportkeuringen, waarbij de vraag ontstond of het noodzakelijk was om een keuring altijd door een arts te laten verrichten. G.C. van Enst onderzocht of het mogelijk was om door middel van een selectiemethode (het periodiek preventief sportmedisch onderzoek, PSMO) de gekeurde sporters in twee groepen te verdelen, één die wel en één die niet door een arts moest worden gezien. De studie bestond uit het onderzoeken van 96 sporters met behulp van vragenlijsten, een biometrisch onderzoek door een fysiotherapeut en een standaard onderzoek door een sportarts. Omdat bij vrijwel elke sporter één of meerdere sportrelevante afwijkingen werden gevonden, werden de sporters vervolgens in groepen ingedeeld op basis van een meer of mindere noodzaak van een keuring. Vervolgens werd gezocht naar een combinatie van factoren op basis waarvan een betrouwbare selectie kon worden gemaakt.
De conclusie van het proefschrift was dat over de gebruikte selectiemethode geen valide uitspraak kon worden gedaan. Dit werd veroorzaakt door het kleine aantal deelnemers, de gebruikte methode waarmee de afwijkingen werden vastgesteld en het ontbreken van een keuringsconsensus. Wel werd vastgesteld dat de gebruikte selectiemethode een goed hulpmiddel kan zijn bij het geven van een verantwoord sportadvies.
- Lees het proefschrift
Marathon running; Functional changes in male and female volunteers during training and contests
G.M.E. Janssen
Universiteit Maastricht, 1988
G.M.E. Janssen heeft gedurende een trainingsperiode van 20 maanden, waarin achtereenvolgens in wedstrijdverband afstanden van 15, 25 en 42 km (marathon) werden gelopen, 114 ongetrainde proefpersonen onder gestandaardiseerde omstandigheden getraind en getest.
De testperiodes waren zodanig rond de wedstrijden gepland dat eenmaal voor en tweemaal na de betreffende wedstrijdafstand inspanningsfysiologisch is getest. Het herstel kon worden vastgesteld door de testresultaten na de wedstrijd te vergelijken met de testresultaten voor de wedstrijd.
Het theoretische kader dat is gebruikt is het model belasting-belastbaarheid. Middels katabole chemische processen wordt de benodigde mechanische energie geleverd. Deze katabole toestand veroorzaakt in eerste instantie een verstoring van de homeostase, die in tweede instantie middels anabole processen aanleiding zal geven tot herstel en structurele en functionele adaptatie (het trainingseffect) in het menselijk lichaam.
Om een verstoorde balans tussen fysieke belasting en belastbaarheid te herkennen is gekeken naar de ‘klassieke’ inspanningsfysiologische variabelen alsmede naar een groot aantal biochemische, morfologische en hormonale variabelen uit bloedonderzoek en spierbiopsieën. Uit de grote hoeveelheid gegevens blijkt o.a. dat er een relatie is tussen de daling van CP-concentratie in de spier direct na een marathon en de testprestatie 3 dagen hierna. Belangrijk is de conclusie dat de bereikte trainingsadaptatie individueel beoordeeld moet worden om overbelasting te vermijden.
Onderzoek naar de invloed van de training op de fysieke conditie van een groep militairen
J.C. van Gooswilligen
Rijksuniversiteit Utrecht, 1965
In de afgelopen jaren is de militaire lichamelijke training meer in de algemene belangstelling gekomen, doordat er bij de training voorvallen met dodelijke afloop te betreuren zijn.
De behoefte werd gevoeld meer wetenschappelijk geïnformeerd te worden over de training van de Nederlandse soldaat. Dit onderzoek werd dan ook verricht met het doel door prestatiemetingen een bijdrage te leveren tot een meer wetenschappelijke beoordeling van de militaire trainingsmethoden. Daartoe werden de resultaten bestudeerd bereikt bij de opleiding op de Koninklijke Militaire School (K.M.S.) te Weert.
Met behulp van de Schneider-test en fietsergometerproeven bleek het mogelijk een indruk te krijgen van de verandering van de fysieke conditie van een groep aspirant beroepsonderofficieren in de eerste periode van hun opleiding. Uit het onderzoek bleek, dat de gemiddelde fysieke conditie van de groep aspiranten na ongeveer 2 maanden een maximum bereikt. Na de 2de maand neemt de gemiddelde fysieke conditie onder invloed van de militaire training niet verder toe. De vraag of militaire training verantwoord is kan met de huidige gegevens niet met zekerheid worden gegeven. Toch lijkt het gerechtvaardigd te zeggen, dat tegen de huidige militaire training geen bezwaar bestaat, mits men in de toekomst aan verschillende aspecten aandacht gaat besteden. Met name wijzigen van het tijdstip van de dienstplichtkeuring en uitbreiding met een sportmedische keuring en in het vervolg van de militaire training sportmedische begeleiding te bieden.Stuwkrachtmeting en slaganalyse bij getrainde zwemmers
W.L. Mosterd
Rijksuniversiteit Utrecht, 1961
Dit onderzoek werd verricht met de bedoeling door directe prestatiemeting een bijdrage te leveren tot een meer wetenschappelijke fundering van de zwemtraining in het algemeen en die voor de topzwemmers in het bijzonder. Door het toepassen van spiertraining en intervaltraining zou de stuwkracht bij het zwemmen aanzienlijk opgevoerd kunnen worden. Voordat de wenselijkheid van het invoeren van deze trainingsvormen in Nederland overwogen kan worden, is het naar onze mening noodzakelijk eerst een goede methode voor het meten van de stuwkracht te ontwikkelen, om vervolgens door eigen onderzoek uit te maken welke invloed de in Nederland gevolgde zwemtraining op de door de zwemmer geleverde stuwkracht uitoefent.
Uit de resultaten is gebleken dat er veel waarde gehecht moet worden aan het vergroten van de gemiddelde stuwkracht om verbetering van de zwemprestatie te bewerkstelligen. Voor de 100 meter en wellicht ook voor de 200 meter zwemmers is in dit verband naast het opvoeren van het uithoudingsvermogen vooral het vergroten van de kracht der bij het zwemmen gebruikte spieren van belang. Bij de langere afstanden is de invloed van de spierkracht op de prestatie niet overwegend, maar dient grote waarde gehecht te worden aan het uithoudingsvermogen en de factoren die van invloed zijn op de weerstand. Er bestaande goede gronden om aan te nemen dat door het invoeren van een periodentraining en de intervaltraining een betere en meer verantwoorde opbouw van de algemene conditie kan worden verkregen. Bovendien zal door de combinatie van deze twee trainingsmethoden met de spiertraining de gemiddelde stuwkracht sterk vergroot kunnen worden, die tot betere zwemprestaties kunnen leiden.