Sportgeneeskunde Nederland

Verstandig sporten en gezond bewegen

Header Tabs

Tom Brandon blikt terug op voorzitterschap VSG en FSMI

Op 13 juni nam Tom Brandon afscheid als voorzitter van de VSG en FSMI in verband met zijn pensioen. In dit interview blikt hij terug op zijn jaren bij de vereniging en zijn carrière als sportarts. Al is hij stoppen met werken zeker nog niet van plan.

Je hebt veel bij Sportgeneeskunde Nederland gedaan, kun je vertellen wat allemaal?

‘Vanaf 2020 was ik voorzitter van de VSG en FSMI en ik heb in het verleden zeven jaar in de kascontrolecommissie van de VSG gezeten. Vanaf 2005 tot 2020 zat ik in het bestuur van SBOS als penningmeester. Daarnaast ben ik bestuurslid geweest van het opleidingsinstituut NIOS, de voorloper van de SBOS. Verder was ik bestuurslid van de SCAS en van de SOS en tot vorig jaar heb ik in het concilium gezeten. Daarnaast heb ik aan nog zo’n veertien commissies van of rondom de VSG deelgenomen.’

En nu ben je met pensioen. Hoe bevalt dat?

‘Tot nu toe heel goed. Al ben ik nog steeds druk bezig. Op 1 april ben ik gestopt met mijn werk als sportarts in Isala Ziekenhuis in Zwolle, en per 13 juni ben ik geen voorzitter meer van de VSG en FSMI. Maar de eerste twee maanden heb ik slechts 6 vrije dagen gehad, inclusief de weekenden. Ik heb nog zo’n twee tot drie vergaderingen per dag en ik geef veel cursussen. Nu ben ik bijvoorbeeld net terug van een cursusweek op Curaçao. Ik vind werken gewoon ontzettend leuk. En het is nu natuurlijk ook mijn eigen keus. Het is anders nu ik niet maandagochtend op een bepaald tijdstip in het ziekenhuis hoef te zijn.’

Waar ben je het meest trots op als je terugkijkt?

‘We zijn uit een heel lastige periode gekomen met zijn allen. We zaten in een precaire financiële en relationele situatie en deze hebben we enorm teruggebracht. Dat heb ik zeker niet alleen gedaan, dat is een verdienste van ons als vereniging. Dat is knap voor het kleinste medisch specialisme. De FSMI heeft iets meer tijd nodig maar is ook stabieler en deze komt er zeker ook. Ik ben ook trots op alle assistenten die ik heb mogen begeleiden. Zoals Aernout Snoek, die nu de nieuwe voorzitter is.’

Wat ga je het meest missen?

‘Van het opleiden en scholen heb ik altijd heel erg genoten, met name op het internationale vlak. Ik ben hiervoor vaak in Suriname en de Nederlandse Antillen geweest. In deze landen is een groot gebrek aan verzekeringsartsen en bedrijfsartsen en hier ben ik bezig om een opleiding voor op te zetten, Ik heb een speciale band met Suriname: ik heb een Surinaamse vader en ik ben er geboren. Ook het coachen doe ik graag. Ik heb altijd jonge sportartsen begeleid en hier ga ik ook zeker mee door, ook nu ik met pensioen ben. We bellen of eten een hapje met elkaar en dan praten we over waar zij tegenaan lopen. En als het gaat om het opleiden van sportartsen, vind ik het mooiste is als ze klaar zijn, dat ik kan zeggen: ‘Hier ben je nu beter in dan ik.’

Hoe ben je bij de sportgeneeskunde terechtgekomen?

‘Ik was altijd al veel bezig met sport en topsport. Toen ik veertien jaar was, had ik als droom om later topsporter te worden, maar ik wilde ook leraar en dokter worden. Het beroep sportarts bestond toen nog niet in Nederland, maar ook niet in bijvoorbeeld Amerika. Ik besloot geneeskunde te gaan studeren, maar werd uitgeloot en koos toen voor de lerarenopleiding lichamelijke opvoeding. Het jaar daarop werd ik wel ingeloot voor geneeskunde. Tijdens mijn opleiding kreeg ik drie keer het aanbod of ik in opleiding wilde tot orthopedisch chirurg. Maar ik zei, nee, ik wil sportarts worden. In 1984 ben ik in opleiding gegaan tot sportarts. In 1990 begon ik als bondsarts bij de Gymnastiekbond. In 1993 hebben Gee van Enst, de eerste sportarts in Nederland en ik gesolliciteerd op een vacature in het ziekenhuis in Zwolle. Het werd Gee en ik werkte in Arnhem door aan een eigen bedrijf en bij de Gymnastiekbond. Gee vroeg mij 15 jaar later of ik zijn werkzaamheden in het Isala Ziekenhuis over wilde nemen, omdat hij met pensioen ging. Dat heb ik gedaan en daar ben ik tot onlangs blijven werken.’

Wat vind je zo bijzonder aan sportarts zijn?

‘Ik haal veel energie uit het doen van expertises. Dit zijn er zo’n vier, vijf per week. Deze blijf ik doen, ook nu ik met pensioen ben. Deze mensen hebben langdurige klachten van het bewegingsapparaat. Ze zijn al bij de huisarts geweest, een reumatoloog of een andere gespecialiseerde arts, en komen dan uiteindelijk bij mij. Het geeft enorm veel voldoening om deze mensen dan toch verder te kunnen helpen. Het is wel belangrijk dat ze zelf willen meewerken. Als iemand wordt doorverwezen, maar dat eigenlijk toch niet wil, dan heeft het geen zin. De motivatie moet echt uit de mensen zelf komen.’

Wat wens je de sportgeneeskunde als specialisme toe?

‘We zijn in Nederland te veel in hokjes gaan denken en te weinig vanuit de patiënt. De benadering is te veel: de patiënt heeft dit probleem, dus moet hij naar deze specialist. Terwijl het in zo’n zestig tot zeventig procent van de gevallen om meerdere problemen tegelijk gaat. Iemand met een hartziekte heeft vaak ook diabetes of een hoge bloeddruk. Voor een juiste behandeling moeten patiënten dus bij verschillende artsen tegelijk zijn. Specialismengroepen moeten meer samenwerken en gezamenlijk behandelen. In het Isala Ziekenhuis in Zwolle wordt deze verbinding al veel meer gemaakt. De sportartsen die hier werken, zijn bij zo’n zes verschillende afdelingen betrokken. Dat zou in elk ziekenhuis zo moeten zijn. Wel gaat gelukkig de integratie met andere specialisten steeds beter.'

'Ook denk ik dat ‘exercise is medicine’ in de toekomst nog belangrijker wordt bij onze behandelingen. Leefstijl is cruciaal bij het voorkomen en behandelen van verschillende aandoeningen. Bewegen en gezond eten werken vaak veel beter dan medicijnen. Bewegen en exercise is medicine moeten we als sportartsen als kern aan onze patiënten blijven meegeven.’