Week van de Sportgeneeskunde
Sportartsen spelen als medisch specialisten in beweegzorg een cruciale rol in de begeleiding van sporters, van recreant, amateur tot topsportniveau én van mensen met een chronische aandoening. Sportartsen doen bovendien nog veel meer dan alleen sporters en patiënten zien. Er zijn veel sportartsen die zich inzetten voor wetenschappelijk onderzoek. Onderzoek maakt ook deel uit van de opleiding tot sportarts en vormt de basis voor innovatie binnen het vakgebied sportgeneeskunde. Zo zijn er meerdere sportartsen met een doctoraat op zak. Deze promoties zijn zeer uiteenlopend. Een mooi overzicht van alle gepromoveerde sportartsen en hun proefschriften is hier te vinden.
Voor de Week van de Sportgeneeskunde legden we Tjerk van Sleeswijk Visser en Rik Molenaars drie vragen voor. Zij zijn de twee meest recent gepromoveerde sportartsen (in opleiding). We vroegen hen waar hun onderzoek over ging, wat ze het leukst vinden aan onderzoek en wat tegenviel.
Rik Molenaars, AIOS Sportgeneeskunde, CWZ (Canisius Wilhelmina Ziekenhuis) Nijmegen
Waar ging je promotieonderzoek over en wat waren de uitkomsten in grote lijnen?
Mijn promotieonderzoek richtte zich op overbelasting van het ulnaire collaterale ligament (UCL) van de elleboog in bovenhandse sporters. ‘UCL injuries’ zijn een belangrijk sportmedisch probleem in landen waar werpsporten groot zijn, zoals de Verenigde Staten en Japan, en dan met name binnen het honkbal. In deze landen wordt al jaren gesproken over een epidemie van UCL-letsel bij steeds jongere honkbalpitchers. Mijn proefschrift omvat de klinisch observationele studies die ik in het Sports Medicine Center van Massachusetts General Hospital (MGH) (Harvard Medical School) in Boston heb uitgevoerd als visiting researcher van 2017 tot 2019. Het eerste deel van mijn proefschrift belicht de ontwikkeling van de belangrijkste hedendaagse behandeling van ernstig UCL-letsel: UCL-reconstructie of Tommy John surgery.
In het tweede deel wordt de focus verlegd naar de spreekkamer: wat zegt het gegeven dat de sporter met mediale elleboogpijn iets voelde knappen in zijn of haar elleboog over de kans op ernstig UCL-letsel? Het antwoord is: niet veel. En voegt diagnostiek in de vorm van stress radiography iets toe in de work-up van de werpende sporter met verdenking op UCL-letsel? Ook hierop luidt het antwoord: nee. In het laatste deel beschrijven we het geobserveerde letsel (locatie, type, omvang) aan de anterieure bundel van de UCL in een grote serie van patiënten die UCL-reconstructie onderging in het MGH. Deze studie onderschrijft de heterogeniteit van UCL-letsel in de werpende sporter, met vele uitingsvormen: van zeer focaal/geïsoleerd letsel, tot uitgebreide calcificaties met meerdere rupturen.
Wat vond je het leukst aan onderzoek doen?
Onderzoek doen bood mij de mogelijkheid om onderzoeksvaardigheden te ontwikkelen die in de reguliere opleiding geneeskunde niet aan bod komen. Het is ook een periode waarin je echt de diepte in kan op één bepaald onderwerp, waarbij ik me in mijn geval ook mocht onderdompelen in een heel andere sportcultuur dan de onze. Mijn periode als promovendus is zowel op werk- maar ook op persoonlijk vlak een vormende ervaring geweest. In mijn huidige klinische werkzaamheden bij de afdeling sportgeneeskunde van CWZ - o.a. in de topsport (N.E.C., KNVB), maar ook in de breedtesport - is een fundamentele kennis van hoe onze wetenschap wordt gegenereerd van toegevoegde waarde. Dit staat dus in essentie los van of je eigen onderzoeksbevindingen wel of geen directe belangrijke implicaties hebben voor de klinische praktijk. Mijn onderzoek richtte zich op een letsel dat in Nederland relatief onbekend en onderbelicht is. Gaandeweg kom je erachter dat er veel dwarsverbanden zijn met andere overbelastingsblessures in het sportende lichaam en dat de kennis en evidence die wordt opgebouwd op het gebied van de bovenste extremiteit ook toepassingen kan hebben op letsels aan de onderste extremiteit. Het menselijk lichaam is veel minder in stukjes op te delen dan we - hoewel begrijpelijk - in de geneeskunde vaak proberen te doen.
Wat viel het meest tegen aan onderzoek doen?
‘Onderzoek vraagt toewijding en doorzettingsvermogen; de aanhouder wint. Van sommige projecten komt uiteindelijk niets terecht en dat kan soms demotiverend zijn. Mijn advies aan jonge dokters en fysiotherapeuten voor een wetenschappelijke stage of promotietraject luidt: zorg ervoor dat het onderwerp je intrinsiek interesseert! Dit maakt je een stuk weerbaarder tegen de afwijzingen en teleurstellingen die ongetwijfeld voorbijkomen.’
Lees onder de afbeelding het interview met Tjerk van Sleeswijk Visser
Help je mee de Week van de Sportgeneeskunde en het werk van de sportarts te promoten? Download de Sportgeneeskunde Promotiekit!
Tjerk van Sleeswijk Visser, AIOS Sportgeneeskunde, HMC
Waar ging je promotieonderzoek over en wat waren de uitkomsten in grote lijnen?
‘Mijn proefschrift focust zich op de impact, diagnostische beeldvorming en prognose van patiënten met achilles tendinopathie. Het onderzoek pleit voor het gebruik van een gestandaardiseerde set van uitkomstmaten (COS-AT) in klinische trials en laat zien dat achilles tendinopathie een aanzienlijke impact op de levenskwaliteit heeft. Voor diagnostische beeldvorming blijkt echografie betrouwbaar voor het meten van de dikte van de achillespees, waar metingen bij de peesaanhechting minder betrouwbaar zijn. De vastgestelde echografische normaalwaarden kan artsen helpen om normale variatie van pathologische veranderingen te onderscheiden. Aanvullend blijkt dat niet alle patiënten met symptomen van achilles tendinopathie een verdikking van de pees hebben. Tot slot wijst het onderzoek op het belang van de sociaaleconomische status van patiënten met achilles tendinopathie, wat de respons op behandeling kan beïnvloeden.’
Wat vond je het leukst aan onderzoek doen?
‘Het leukste was het schrijven van de verschillende artikelen en het proefschrift zelf. Dit was het moment dat het onderzoek ook daadwerkelijk concreet werd.’
Wat viel het meest tegen aan onderzoek doen?
‘Het minst leuke was het handmatig meten van de peesdikte van ongeveer 1200 achillespezen.’
Door het gebruik van wetenschappelijke inzichten zoals die van Van Sleewijk Visser en Molenaars, kunnen sportartsen beter maatwerk bieden in zowel preventie als herstel. Dankzij dit soort onderzoeken worden sportmedische behandelingen voortdurend vernieuwd, wat uiteindelijk de gezondheid en prestaties van sporters en patiënten ten goede komt.
Meer over de Week van de Sportgeneeskunde:
Persbericht week van de Sportgeneeskunde
Nieuwsbericht Week van de Sportgeneeskunde
Voorbeelden social media posts
Meld je met korting aan voor de basiscursus Sportgeneeskunde
Lees ook: De sportarts werkt multidisciplinair: beweging als medicijn voor iedereen!